- forcer
- forcer [forsee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 veel kracht zetten ⇒ forceren, zich hard inspannen2 in kracht toenemen3 klemmen ⇒ stroef lopen4 〈sport en spel〉overtroeven ⇒ een hogere kaart spelen♦voorbeelden:1 forcer de voiles • alle zeilen bijzettenforcer sur les rames • uit alle macht roeienne forcez pas sur l'alcool • niet overdrijven met de (sterke) drankII 〈overgankelijk werkwoord〉1 geweld uitoefenen op ⇒ met geweld nemen, openbreken2 druk uitoefenen op ⇒ dwingen, noodzaken (tot), verplichten3 te veel vergen van ⇒ forceren4 overdrijven ⇒ te sterk aanzetten♦voorbeelden:1 forcer une femme • een vrouw verkrachtenforcer le sens de ses paroles • zijn woorden verdraaienforcer la vérité • de waarheid geweld aandoen2 forcer le coeur de qn. • iemand dwingen〈formeel〉 forcer le destin • het lot naar zijn hand proberen te zettenforcer la main à qn. • iemand (ergens toe) dwingenforcer le respect • respect afdwingenforcer qn. à, de 〈+ onbepaalde wijs〉 • iemand dwingen te, noodzaken te→ dose3 forcer sa nature • zichzelf geweld aandoenforcer la nature • te veel van zichzelf vergenforcer les plantes • planten trekken4 forcer l'allure • het tempo opvoerenforcer la note • een te hoge rekening uitschrijven; 〈figuurlijk〉overdrijvenIII se forcer 〈wederkerend werkwoord〉1 zich dwingenv1) forceren2) in kracht toenemen3) klemmen4) overtroeven [spel]5) beschadigen6) openbreken7) dwingen, verplichten8) overdrijven
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.